Tuesday, September 22, 2009

Samenvatting van het essay 'The Tall Office Building Artistically Considered’ van Louis Sullivan

De samenvatting is gemaakt aan de hand van de ingekorte en vertaalde publicatie in het boek Dat is Architectuur. (Hilde Heynen, 2004) De oorspronkelijke tekst is gepubliceerd in 1896. (Sullivan, 1896)

Sullivan begint met een korte omschrijving van de ‘lagere en wilde hartstochten’ oftewel de materialistische en maatschappelijke situatie waaruit de kantoortoren is ontstaan. Verschillende maatschappelijke functies zouden zich bundelen en de kantoortoren is de oplossing om deze te huisvesten. (Uit het essay wordt niet duidelijk welke maatschappelijke functies Sullivan bedoeld.) Daarnaast is de kantoortoren noodzakelijk voor “business” en de aanhoudende bevolkingsgroei in de grote steden en de daarmee overvol rakende stadscentra. Tevens noemt hij in het kort twee essentiële technische aspecten die de wolkenkrabber mogelijk maakten: de uitvinding van de lift en de innovaties in de staalbouw.

De vraag die Sullivan centraal stelt in het essay is:

Hoe aan de kantoortoren “iets mee te geven van de elegantie van die hogere gevoelens en culturele waarden die door deze lagere en wildere hartstochten gedragen worden?”

In het antwoord op deze vraagt begint Sullivan met de benoeming van de 5 onderdelen van de algemene kantoortoren:
1. Een kelder als machineruimte,
2. een begane grond voor instellingen als winkels en banken,
3. een gemakkelijk toegankelijke eerste verdieping,
4. een onbepaald aantal identieke kantoorverdiepingen,
5. en een zolder als fysiologische afsluiting van het gebouw.
Daarnaast moet er een gemeenschappelijke hoofdingang zijn voor alle bewoners en bezoekers van het gebouw.

In de volgende alinea wordt het exterieur van de kantoortoren omschreven:
1. De begane grond heeft een opvallende hoofdentree en een royale weelderige opzet,
2. de eerste verdieping wordt eveneens royaal opgezet, zei het iets bescheidener,
3. de kantoorverdiepingen hebben gelijke vensters
4. de zolderverdieping is met grote muurvlakken, een imponerend gewicht, de bekroning.

Maar deze regels alleen zo stelt Sullivan, hoeven nog niet per se een oplossing te bieden voor ‘het probleem’. De subvraag is: “wat is het belangrijkste kenmerk van dit kantoorgebouw”. Het antwoord is ongetwijfeld: ‘de hoogte’. Vervolgens omschrijft Sullivan in emotionele, gedragen termen als macht, kracht en trots; glorie, volmaaktheid en verrukking wat de hoogte van het verheven kantoorgebouw zo opwindend maakt voor de kunstenaarsziel. De architect moet als kunstenaar denken en de hoogte volmaakt weergeven.

Om het vraagstuk definitief op te lossen moet het worden verheven tot het niveau van de “serene filosofische beschouwing”. Daar wordt de toren vergeleken met de klassieke zuil en de drie-eenheden in de natuur en de kunst. In deze theorieën komt één gedachte steeds naar voren: “de kantoortoren mag niet misbruikt worden om architectonische kennis, in de encyclopedische zin van het woord, tentoon te spreiden terwijl dit in de praktijk vaan het geval is.

Dit is het moment waarop Sullivan de vinger op de kern van ‘de zaak’ weet te leggen: het antwoord ligt in de natuur! De natuur drukt onveranderlijk het innerlijk uit in het uiterlijk voorkomen. “Onophoudelijk krijgt het wezen der dingen vorm in de materie”. Het leven zoekt zijn vormen in volmaakte harmonie met zijn behoeften. Oftewel: “altijd volgt de vorm de functie, dat is de wet. Als de functie niet verandert, verandert ook de vorm niet”. Dus moeten we als architect een beroep doen op ingeboren intuïtie en gevoel om deze ‘wet’ na te leven. Het gaat om de natuurlijke uitdrukkingswijze die ons op de goede weg brengt, en niet de academies die in staat zijn de ervaring van de natuur in ons ‘te verstikken’.

- Hilde Heynen, A. L. (2004). Dat is Architectuur. Rotterdam: 010.
- Sullivan, L. (1896).
The Tall Office Building Artistically Considered. Lippincott's Magazine , 403-409.

No comments:

Post a Comment